Ineens lijken er dingen op zijn plaats te gaan vallen. Erik en ik zijn al jaren bezig een juridische kwestie rond ons koophuis op te lossen. We hebben een goede rechtsbijstandsverzekering, en met hulp van onze advocaat worden er concrete stappen gezet. Het verlossende telefoontje is eindelijk gekomen, vanuit de gemeente wordt er meegewerkt en we krijgen de papieren die we nodig hebben om het huis te kunnen verkopen. Iets dat jaren niet mogelijk is geweest. We trekken een fles champagne open op deze goede afloop. Het zal nog een paar maanden duren voordat alle procedures zijn doorlopen, maar dan kan hij me uitkopen. Dat betekent dat ik een comfortabele buffer heb voor als de werkstroom bij mij weer stilvalt, en dat ik uiteindelijk een huis zal kunnen kopen. Wat een opluchting!
De makelaar bij wie ik nu huur, heeft goed nieuws. Ik heb een andere flat bezichtigd, en ik kan die over een maand al betrekken. Een flat waar ik langere tijd kan blijven, die ik naar eigen smaak ik kan richten. Dingen die ik in mijn huidige huis niet kan. Ik ben blij!
En dan komt Bob naar me toe. ‘Het gaat niet zo goed met me, mam’.
Ik schrik ervan. Ik had natuurlijk wel in de gaten dat hij er nog lang niet was, maar kennelijk heeft hij toch dingen voor me verborgen gehouden. Of heb ik ze niet gezien. Geen tijd, bezig met andere zaken…
‘Ik snap er niks van,’ verzucht hij. ‘Ik heb het hartstikke naar mijn zin op school, het contact met papa is goed. En toch voel ik me steeds vaker zwaar klote’.
Ik ben blij dat hij aan de bel trekt, en dat zeg ik ook tegen hem. ‘Ik wilde je niet tot zorg zijn,’ zegt hij. ‘Je hebt al zoveel aan je hoofd’. De tranen springen in mijn ogen. ‘Lieverd, laat dat alsjeblieft nooit een drempel zijn. Ik zet met liefde en plezier alles opzij als het met jou of je broers niet goed gaat’.
Hij haalt zijn schouders op. Hij weet het wel, maar hij wil zo graag alles zelf oplossen.
Ik bel de huisarts voor een verwijsbrief, en een psycholoog in de buurt. Bob wil niet terug naar Karina, zijn sporttherapeute. ‘Ik hoef die sport er nu niet bij, ik vind het wel best om gewoon te praten’.
Ik zeg dat hij nu maar eens moet gaan overwegen om medicatie te proberen. ‘Het kan best iets chemisch zijn,’ zegt ik. ‘Ik weet het niet hoor, maar ik zou het wel bespreken.’ Hij knikt. ‘En misschien moet je ook maar eens af en toe een weekje bij papa logeren. Je komt er nu heel weinig. Je mist het huis ook, hè?’
Bob zucht. ‘Ja klopt. Maar hoe moet dat dan met school?’ Eriks huis staat op drie kwartier fietsen van het station, het mijne op tien minuten lopen.
‘Geen punt, papa brengt je ’s morgens naar de trein en haalt je ’s middags van het station. We verzinnen wel wat’.
Die nacht slaap ik weer een stuk minder goed. En de nachten daarna ook.
REAGEER OP DEZE BLOG