Erik wil Bob dolgraag zien. Hij mist hem. Bob wil zijn vader voor geen goud zien.
Als Erik bij mij thuis is om Jens met zijn spullen op te halen, loopt hij naar boven, terwijl hij zegt dat hij even bij Bob aanklopt. Voor ik ‘nee’ kan zeggen, heeft hij al op zijn deur geroffeld. Na een onduidelijk antwoord van Bob loopt hij naar binnen.
‘Hé, Bob, hoe is het?’ Geen antwoord.
‘Lang niet gezien, knul’.
‘Ga weg’.
Ik hoor Erik zuchten en de deur weer sluiten. Duidelijk hoorbaar zegt hij: ‘Niet normaal’.
Het duurt een paar weken voordat Erik beseft dat Bob echt niet van plan is om contact te zoeken. Zijn boosheid maakt plaats voor verdriet. ‘Ik vind het heel moeilijk, maar ik respecteer het’. Ik hou Erik nauwkeurig op de hoogte, dat waardeert hij. ‘Ik ben ervan overtuigd dat het een keer goed komt,’ zeg ik. ‘Het heeft tijd nodig, ik weet alleen niet hoeveel. Maar in die tussentijd moet je echt geen contact zoeken’. Dat belooft hij.
Het is Kerstmis, ik vier het met Bob en een vriendin. Jens en Frank zijn met Erik bij zijn ouders. Ik ben blij dat ze veel familie om zich heen hebben met deze dagen. Ik heb mijn vriendin uitgenodigd om toch een goede reden te hebben om iets feestelijks te maken.
Bob houdt zich groot aan tafel, eet een paar hapjes mee. Maar zijn vrolijkheid is gespeeld, ik zie het aan zijn ogen. Hij slaapt al weken slecht, is vaak ’s nachts wakker en overdag doodmoe.
Via de huisarts krijgt hij valeriaanpillen om te proberen zijn ritme weer op orde te krijgen, maar die werken nauwelijks. Hij blijft maar malen.
‘Ik begrijp je spagaat,’ zeg ik tegen hem. ‘Bij papa voel je je thuis, maar niet welkom. En hier voel je je wel welkom, maar niet thuis’. Hij knikt, zo is het precies.
‘Ik wil van dit rotgevoel af,’ zegt hij tegen me. ‘Mijn hoofd zit zo vol, ik weet niet meer wat ik moet doen’.
‘Ik wel,’ zeg ik. Ik vertel over een therapievorm die ik op internet heb gevonden. Een combinatie van sport en praten.
‘Ik ga echt niet op een stoel zitten en met iemand praten,’ zegt hij beslist.
‘Nee, dit is anders,’ leg ik uit. ‘Je gaat in een gymzaal sporten, en dat wordt gecombineerd met therapie’. Het woord ‘sporten’ is het toverwoord, zijn belangstelling is gewekt.
Goddank kunnen we op heel korte termijn beginnen. Ik ga met hem mee naar het intakegesprek. Daar zie ik een sombere, magere puber met gebogen hoofd zijn verhaal doen. Hij vertelt dat hij zijn vader nooit meer wil zien, maar dat hij het daar heel moeilijk mee heeft. In korte, bijna gefluisterde zinnen zegt hij dat hij het zelf op wil lossen, maar dat hij geen uitweg meer ziet.
Karina, de therapeute, legt hem uit hoe het in zijn werk gaat. Ze ziet dat er veel woede in hem zit.
‘Hier mag je alles verbouwen,’ zegt ze. ‘Je uitleven op een boksbal, alle gymtoestellen erbij slepen, wat je maar wilt. Maar daarna gaan we praten’.
Met een zucht gaat Bob akkoord.
De week erop breng ik hem weg en haal ik hem een uur later op.
‘Zo zeg, dat was een goede oefening!’ zegt hij, als hij bij me instapt. Hij vertelt dat hij blikken moest stapelen, zich moest indenken dat dat zijn problemen waren, en ze dan met een bal omver kegelen. Doodmoe is hij, als we thuiskomen, en de dag erna heeft hij flinke spierpijn in zijn arm. Maar het begin is gemaakt.
Eline is vorig jaar na een relatie van 25 jaar gescheiden. Ze heeft een eigen bedrijfje als tekstschrijver en redacteur. De twee jongste kinderen, Jens (16) en Bob (15), wonen bij haar. De oudste, Frank, (18) woont bij Erik, haar ex.
REAGEER OP DEZE BLOG